De twaalf fases van het circulaire leven.
Het artikel een mensenleven beschrijft een levenscylus welke in veel astrologieboekjes staat. Deze cyclus begint met je geboorte in een ramtijdperk en eindigt met de dood in Vissen. In het model van het circulaire leven is ook de bevruchting en het leven na de dood opgenomen.
Het circulaire leven kent een opbouw-, instandhoudings- en verbreidingfase. In opbouwfase leef je nog niet. In deze fase bouwt een nieuw leven zich op uit de kosmos. De vier elementen energie (Vuur), stof (Aarde), informatie (Lucht) en ziel (Water) krijgen in deze fase hun eerste vorm. In ram ontwaakt de levensenergie waaruit Stier de bouwstoffen maakt. Tweelingen levert met de genen het bouwplan en Kreeft ten slotte bezielt de sperma- en eicellen. De opbouwtekens bereiden alles voor een nieuw leven.
De instandhoudingsfase begint met de bevruchting en eindigt wanneer het embryo zich in de baarmoederwand nestelt. Deze fase duurt bij de mens ongeveer zeven dagen. De instandhoudingsfase kenmerkt zich door stabiliteit; het embryo groeit niet. Wel gebeuren er essentiële dingen voor de volgende fase. Leeuw geeft het leven kracht, Maagd ordent de cellen, Weegschaal harmoniseert en polariseert het embryo en Schorpioen transformeert de ziel.
Wat in de instandhoudingsfase is uitgebroed wordt in de verbreidingsfase ingepast in het grote geheel. Het doel van het leven komt in zicht. In Boogschutter groeit het embryo tot het reusachtige lichaam. Bij de overgang van Boogschutter naar Steenbok is de geboorte. In Steenbok is de confrontatie met de harde werkelijkheid. Voor ons is Steenbok het ware leven: van de geboorte tot de dood. Het is de fase waarin de stof het meest is uitgekristalliseerd. De watermanfase is het hemelse leven na de dood en Vissen lost de ziel op in een groter geheel.
Het verschil tussen het lineaire en circulaire leven is het moment dat iets begint te leven. Bij het lineaire leven wordt iets levend geboren in de Ramfase en bij het circulaire leven spreken we pas over leven bij de Leeuwfase met de bevruchting. In de eerste vier fases van het circulaire leven bouwt het leven zich op. De opbouw van een nieuw leven gebeurt gewoonlijk in de geslachtorganen bij de twee ouders, maar ooit begon het leven op Aarde zonder ouders. Het leven kan dus een primaire en secundaire oorsprong hebben:
Het circulaire leven herhaalt zich in de cyclus van ouder-kind maar dit gaat niet eindeloos door. Het had ooit een begin en het heeft ook een eind en het heeft dus op het hoogste niveau een lineair karakter. De primaire oorsprong noem ik de ‘oersoep’. Zodra het leven eenmaal is ontstaan, gaan de ouders zich geslachtelijk of ongeslachtelijk voortplanten in de cyclus van ouder-kind. Ik zal de primaire (oersoep) en secundaire oorsprong (ouders) beschrijven en we zullen zien dat deze twee routes samenkomen in de Leeuwfase.
fase | primair, ‘oersoep’ | secundair, ‘ouders’ |
---|---|---|
Ram | energie, zonlicht | geslachtsrijpheid |
Stier | materie, bouwstoffen | voedsel |
Tweelingen | informatie, bouwplan | eicel en zaadcel |
Kreeft | bezieling, cel | liefde |
In het begin was er een goddelijke vonk die het leven op gang bracht, een moment van puur licht en energie. Deze energie markeert de Ramfase, het eerste stadium van het leven. Ram is een vuurteken en het Vuur, en daarmee energie, is één van de vier fundamentele elementen, naast Stof (Aarde), Informatie (Lucht), en Ruimtetijd (Water). Deze vier elementen bestaan altijd in samenhang met elkaar, zoals vastgelegd door Heisenbergs onzekerheidsrelatie, die stelt dat energie en tijd niet exact gelijktijdig kunnen worden vastgesteld. Dit betekent dat als er energie verschijnt de tijd niet nul mag zijn: bij de Goddelijke vond gaat de klok lopen.
Met de creatie van energie ontstaat er een dynamische wisselwerking binnen de ruimtetijd. Energie kan, volgens Einsteins beroemde formule, worden omgezet in materie, waaruit vervolgens informatie kan worden geëxtraheerd. Zo begint met de Schepping de verschijning van de vier elementen, en start de klok van het leven.
In de prille dagen van de Aarde, vol energie en chaos, ontstond het leven in een energierijke oersoep. De aarde werd toen gekenmerkt door intense radioactieve straling, de afwezigheid van een beschermende ozonlaag, krachtige ultraviolette straling, hevige bliksem en sterke getijdenkrachten door de Maan die toen veel dichterbij de Aarde stond. Deze omstandigheden creëerden de ideale heksenketel voor het ontstaan van leven. Hoewel de energieniveaus op Aarde inmiddels zijn getemperd, blijft het zonlicht essentieel voor het leven; het verschil tussen een levenloze en levende planeet.
Het leven begint met een goddelijke vonk van energie, maar om deze energie te benutten, moet het worden omgezet in stabielere bouwstenen, wat gebeurt in de Stierfase. Met behulp van zonlicht maken planten complexe organische moleculen zoals suikers, vetten en aminozuren uit simpele moleculen zoals water en koolstofdioxide. Dieren, waaronder mensen, halen zowel hun energie als bouwstoffen uit hun (planten)voedsel en zuurstof.
Levenloze materie bestaat uit eenvoudige, stabiele moleculen zoals water en zuurstof, terwijl levende organismen zijn opgebouwd uit complexe moleculen zoals vetten, eiwitten en koolhydraten bevatten. In de energierijke oersoep van de jonge aarde ontstonden enkele van deze moleculen.
Het beroemde Miller-Urey-experiment uit 1953 toonde aan dat onder oersoep-condities aminozuren, suikers en lipiden gevormd kunnen worden, maar complexe eiwitten en nucleotiden niet. Dit experiment bevestigde dat er meer nodig is dan toeval om leven te creëren; er moet een ordenende kracht zijn.
In de secundaire oorsprong ontstaat in de Stierfase een nieuw leven als de ouders voedsel eten dat zij in hun maag en darmen afbreken tot de bouwstenen, waaruit zij zaad- en eicellen zullen maken.
De Ram- en Stierfase vormen samen het fundament voor een nieuw leven. Ons leven begint met het zonlicht en planten die bouwstoffen maken, en de ouders die deze stoffen opnemen om voortplantingscellen te creëren. Maar om uit de eenvoudige bouwstoffen complexe eiwitten en dna te maken, is er voor de creatie van leven een bouwplan nodig; een ordenende kracht die de complexe moleculen samenstelt tot levende wezens.
Het ontstaan van levende cellen uit de oersoep is een mysterie. Het idee dat leven per toeval ontstond is onwaarschijnlijk, omdat wanorde zich niet spontaan kan ordenen. Er moet een onbekende levenskracht bestaan die de evolutie aanstuurt.
Erwin Schrödinger, de grondlegger van de kwantummechanica, suggereerde dat de orde in levende wezens voortkomt uit hun voedsel en dat planten deze orde uit licht halen. Hij vermoedde dat het bouwplan van het leven in het licht zit. Licht is een kracht welke zich manifesteert als het elektromagnetische veld. Velden kunnen zonder direct fysiek contact energie en informatie overdragen over afstanden.
Alexander Gurwitsch introduceerde het idee van een morfogenetisch veld, een kracht die cellen aanstuurt en hen in staat stelt om anatomische structuren te vormen en schade te herstellen. Rupert Sheldrake breidde dit concept uit tot morfische velden, die direct en momentaan functioneren en de groei en ordening van organismen bepalen.
Experimenten tonen aan dat organismen mogelijk hun eigen elektromagnetische velden opwekken, die een rol spelen bij de ordening en regeneratie. Licht en biofotonenemissies lijken een rol te spelen in de coördinatie van celgroei. Het bouwplan van het leven komt met de kracht van Tweelingen voort uit deze morfische velden, die moleculen ordenen tot systemen die zichzelf kunnen reproduceren.
In de Tweelingenfase ontstaan twee soorten entiteiten: proteïnecellen en virussen. Proteïnecellen zijn hypothetische ‘hardware’-systemen zonder erfelijk materiaal, terwijl virussen, als ‘software’, bestaan uit instructies om eiwitten te maken. Beide entiteiten zijn nog niet echt levend. Pas als proteïnecellen en virussen elkaar in de Kreeftfase vinden, ontstaat de eerste levende cel.
kenmerk | proteïnecel | virus |
---|---|---|
bouwstenen |
eiwitten | nucleïnezuren |
vergelijking | hardware | software |
grootte | groot | klein |
foutentolerantie | flexibel | laten geen fouten toe |
aard | adaptief | conservatief |
stofwisseling | actief | nauwelijks |
genetisch materiaal | nee | ja |
evolutie | zelforganisatie | natuurlijke selectie |
zelfstandige overleving | kort | lang |
status | hypothetisch | overal aanwezig |
De proteïnecel en het virus zijn in hun eigenschappen elkaars tegenpolen.
De bouwstoffen van Stier organiseren zich door morfische velden tot twee zelfreproducerende systemen: virussen (software) en proteïnecel (hardware). In Kreeft komen de twee systemen samen tot de eerste levende cel.
Bij de mens is het bouwplan voor nieuw leven opgeslagen in de genen van de ouders. De voortplantingscellen (zaad- en eicellen) vormen zich verschillend: eicellen worden bij vrouwen al voor de geboorte aangelegd en sterven geleidelijk af, terwijl zaadcellen pas in de puberteit worden gevormd en voortdurend nieuw worden aangemaakt. De verschillen tussen geslachtscellen lijken op de verschillen tussen proteïnecellen en virussen, waarbij de eicel als een actieve eiwittenfabriek fungeert en de zaadcel als een soort virus de eicel ‘infecteert’ met genetisch materiaal.
Zo leggen Ram en Stier de basis voor het leven door energie om te zetten in bouwstoffen, en Tweelingen voegt via de velden de informatie toe die nodig is voor de complexe organisatie van levende cellen.
Eicel | Zaadcel | |
---|---|---|
grootte | grootste cel | kleinste cel |
vorm | rond | recht |
inwendige beweging | beweeglijk cytoplasma | verstard kernmateriaal |
uitwendige beweging | passief voortbewogen | beweegt zich actief |
stofwisseling | actief | nauwelijks |
open naar de omgeving | ja | nee |
aantal | een | miljoenen |
waar geproduceerd | in het lichaam | buiten het lichaam |
temperatuur | warm | relatief koud |
wanneer gevormd | voor de geboorte | vanaf de pubertijd |
leeftijd | oud | jong |
tot wanneer gevormd | overgang | altijd |
rijping | toename volume | afname volume |
zelfstandige overleving | kort | lang |
bewaarbaarheid | nee | ja, in te vriezen |
De eicel en zaadcel zijn in hun eigenschappen elkaars tegenpolen.
Miljarden jaren geleden drongen virussen proteïnecellen binnen, vergelijkbaar met hoe een zaadcel een eicel binnendringt om nieuw leven te creëren. Dit moment markeerde het ontstaan van leven op aarde, met de bacteriën (prokaryoten) als de eerste levende cellen. Vanaf dat punt begonnen de genen de celprocessen te regelen. Hoewel genen instructies geven, zijn het de eiwitten die organismen daadwerkelijk vormen.
Levende cellen functioneren als fabrieken, waarbij eiwitten werken als nanorobots die biochemische reacties faciliteren, structuur bieden, transporteren, communiceren en reguleren. Deze robots worden in ribosomen geassembleerd, met tRNA-robots die aminozuren aanvoeren en mRNA-robots die codes lezen om eiwitten te produceren. Specifieke organellen in de cel, zoals mitochondriën en chloroplasten, hebben gespecialiseerde functies zoals energieproductie en suikerproductie in planten.
De geslachtscellen, met hun enkele set chromosomen, staan buiten de normale orde van het lichaam en ze zullen zelfstandig moeten kunnen opereren, zoals bij reageerbuisbevruchting. Deze cellen worden door het immuunsysteem als vreemdelingen gezien en ze moeten het lichaam verlaten via menstruatie of ejaculatie.
Na de insluiting van het virus in de proteïnecel ontstond een afgesloten wereld met een binnen- en buitenkant. Kreeft sluit een levende cel ruimtelijk af in een bol. In de ruimte van Kreeft heeft elke entiteit een unieke perceptie van de ruimte en tijd, wat het leven zijn unieke identiteit geeft. Levenloze entiteiten staan in volledig open contact met de velden, terwijl levende wezens in hun afgesloten wereld bewuste keuzes maken en een doelgerichte koers volgen in hun leven.
Levende wezens evolueren in de ruimtetijd en zijn begrensd door hun bolvormige waarnemingshorizon. De ruimte en tijd in Kreeft zijn gekromd en begrensd, terwijl in Tweelingen de ruimte vlak en onbegrensd is. Kreeft geeft vormen aan de ruimtetijd en de ziel is de vervorming van de ruimtetijd behorende bij een entiteit.
Bij de ouders bezielt Kreeft de nieuwe zaad- en eicel, maakt ze tot zelfstandige levende wezens en brengt een vruchtbaarheidscyclus op gang. Na de maandelijkse eisprong wordt één eicel naar de baarmoeder getransporteerd, terwijl bij de man miljoenen zaadcellen klaar staan om hun weg vinden naar de eicel. De liefde tussen man en vrouw, gestimuleerd door Kreeft, zorgt ervoor dat de zaadcellen hun doel bereiken en nieuw leven kan beginnen.
Tijdens de bevruchting, die ongeveer vierentwintig uur duurt, hechten tientallen zaadcellen zich aan de eicel en synchroniseren hun bewegingen, waardoor de eicel begint te draaien in een bevruchtingsdans. Deze dans bereidt zowel de zaadcellen als de eicel voor op de fusie. De eicel scheidt stoffen af die de zaadcellen transformeren, waardoor één zaadcel uiteindelijk met de eicel kan fuseren. Deze fusie is een wederzijds proces waarbij de celwanden versmelten zonder dat er een gat ontstaat. Na de fusie verandert de eicelwand, zodat geen andere zaadcel meer binnen kan dringen. Deze versmelting, geen strijd maar een samenwerking, leidt tot de vorming van een zygote, een nieuw individu.
In de evolutie van het leven op aarde zien we een vergelijkbare fusie tijdens de Leeuwfase. Oorspronkelijk bestond het leven uit bacteriën die door fotosynthese zuurstof produceerden, wat leidde tot een zuurstofcrisis omdat zuurstof voor het vroege leven giftig was. Een oplossing kwam in de vorm van een nieuw organisme dat zowel vergisting als verbranding gebruikte om energie te verkrijgen. Deze organismeversmelting leidde tot de eukaryoten, micro-organismen met een celkern en organellen, zoals mitochondriën en chloroplasten, die complexe levensvormen mogelijk maakten.
Dankzij de fusie van Leeuw werd de zuurstofcrisis opgelost door de verbinding van twee energiestromen (verbranden en vergisten) tot een eenheid. Dit bracht stabiliteit, maar ook een verlies aan flexibiliteit, waardoor eukaryoten hogere eisen aan hun leefomgeving stellen in vergelijking met de taaie bacteriën uit de Kreeftfase. De eukaryoten, minder tolerant maar beter wel beter in staat om hun omgeving te beheersen, leidden tot de ontwikkeling van complexe, meercellige organismen.
De evolutie van de oersoep en de ontwikkeling bij ouders komen samen in de Leeuwfase. De vervolgstappen in de baarmoeder zijn een versnelling van miljarden jaren van evolutie.
kenmerk | bacteriën (prokaryoten) | hogere organismen (eukaryoten) |
---|---|---|
soorten | bacteriën | planten, dieren, schimmels, algen, gisten |
kolonisatie | extreme milieus | stelt meer voorwaarden |
overleving | taai, aanpassen | beheersen omgeving |
biochemie | zeer divers | beperkter |
energieproductie | laag | hoog |
voortplanting | ongeslachtelijk | ongeslachtelijk en geslachtelijk |
grootte | klein | groot |
dna | los in de cel | chromosomen gepaard in celkern |
structuur | eenvoudig zonder inwendig skelet en soms compartimenten | complex met celgeraamte en organellen met membranen |
Er bestaat nog de groep organismen van de archea. Zij lijken qua bouw en levenswijze erg op bacteriën, maar archaea hebben ook kenmerken van de eukaryoten. Als een tussenvorm liggen de archaea tussen het domein van de bacteriën en het domein van de eukaryoten.
Na de bevruchting zweeft de grote ronde cel door de eileider. Op de eerste dag bestaat een mens enkel uit deze ene cel, een perfecte eenheid die alles omvat. Vanuit het perspectief van Leeuw is een mens niet opgebouwd uit cellen, maar verdeeld in cellen. Maagd ziet het lichaam als een verzameling geordende deeltjes. Terwijl Leeuw energiestromen fuseert en bij elkaar houdt, verdeelt Maagd de creatie in kleine deeltjes, waardoor alles vanuit deeltjes te begrijpen is. Een volwassen mens bestaat uit dertig biljoen cellen, naast vloeistoffen en structuren voor stevigheid zoals de extracellulaire matrix bij dieren.
Na de bevruchting neemt Maagd snel het roer over. Twaalf uur na de bevruchting begint de cel zich te delen, een proces dat zich iedere 16-20 uur herhaalt. Na vijf delingen ontstaat een klompje van 32 cellen, de morula, waarin de cellen zich als een zwerm organiseren zonder centrale leiding. Het embryo heeft in de Maagdfase een decentrale organisatie, waarbij elke cel zelfstandig beslissingen neemt op basis van eenvoudige regels. Deze zwermintelligentie stelt de cellen in staat om als collectief te functioneren en zich op dag zes te hergroeperen in een holle bol met een schil (trofoblast) en een verdikking (embryoblast).
De Maagdfase verandert eenheid naar veelheid, met als doel om een complex, meercellig organisme te vormen. Deze fase duurt voor alle zoogdieren zes dagen. Op dag zes breekt het embryo door de glashuid wat vergelijkbaar is met een kuiken dat uit het ei komt. Dit proces markeert de eerste geboorte van de mens.
In de eerste dagen na de bevruchting zweeft het embryo in zijn eigen wereldje, veilig omsloten door de glashuid en passief voortbewogen door de vloeistofstroom van de eileider naar de baarmoeder. Dit zwevende en tijdloze bestaan komt tot een einde na de eerste geboorte, waarna de Weegschaalfase begint.
In de Weegschaalfase komt het embryo in de baarmoeder terecht en bereidt het zich voor op de innesteling. Hoewel het embryo voor de moeder een indringer is, is alles ingesteld op samenwerking tussen moeder en kind. Het embryo produceert een hormoon dat de moeder vertelt dat het goed volk is, waardoor menstruatie wordt voorkomen en de baarmoederhals wordt afgesloten. Als de moeder het embryo accepteert, kan het zich in de baarmoeder innestelen.
Tijdens de innesteling kunnen er complicaties ontstaan. Bij IVF-behandelingen is de kans op succesvolle innesteling slechts twintig procent. Buitenbaarmoederlijke zwangerschappen kunnen ook voorkomen, wat gevaarlijk is.
Na de innesteling verandert de groei: de cellen van de trofoblast, die voor voeding en bescherming zorgen, groeien snel en vreten de baarmoederwand weg. Na een paar dagen ligt het embryo volledig in het moederlijk weefsel.
Weegschaal is halverwege de cyclus en nu wordt het tijd om zich te gaan voorbereiden op het doel van het leven. Hiervoor is net als bij Tweelingen informatie nodig: informatie uit het verleden, ervaringen en levenswijsheid van overleden mensen. Deze informatie is opgeslagen in de morfische velden. Weegschaal kan op het rustpunt in de cyclus deze velden uitlezen en een keuze maken voor de te nemen richting. Het collectief van cellen heeft in de Weegschaalfase via morfische velden een afstemming tussen het verleden (karma), heden (karakter) en de toekomst (roeping) en legt het resultaat vast in onder andere in de genen. Op deze manier kan het embryo nieuwe eigenschappen ontwikkelen. De ervaringen reïncarneren; niet de individuen.
Weegschaal zorgt ervoor dat alle informatie uit het verleden perfect wordt afgestemd op de toekomst, wat essentieel is voor de verdere ontwikkeling van het embryo.
Maagd | Weegschaal | |
---|---|---|
ontwikkeling | deling | groei en woekering buitenei |
contact met omgeving | geen | intensief |
tijdsduur | zes dagen | soortafhankelijk, mens: 3 dagen |
differentiatie | geen | binnen- en buitenkant |
omhulling | glashuid | baarmoederwand |
organisatie | zwerm | afstemming velden |
De verschillen tussen de Maagd- en Weegschaalfase.
In de vroege ontwikkeling van een embryo zijn alle cellen nog gelijk en ongespecialiseerd. Deze cellen bepalen gezamenlijk hun posities en taken, maar nu het embryo verder groeit, moeten de cellen zich specialiseren en hun autonomie opgeven. Dit wordt mogelijk door het verbreken van symmetrieën waarna de cellen specifieke taken kunnen gaan uitvoeren, waardoor er een duidelijke structuur en functies in het lichaam ontstaan.
Symmetriebreking is cruciaal en onomkeerbaar. Wanneer cellen zich specialiseren, verliezen ze hun autonomie en worden gevoelig voor de dood, anders dan kankercellen die niet vanzelf sterven.
Het embryo ondergaat tijdens de gastrulatie een drastische transformatie van een eenvoudige celklomp naar een begin van een menselijk lichaam, met duidelijke assen en interne structuren. De kiemschijf, die de basis vormt voor de verschillende weefsels en organen, ontwikkelt zich door verschillende stadia waarin het embryo van een platte schijf naar een driedimensionaal lichaam groeit.
Schorpioen verdeelt de eenheid van Leeuw in twee helften. Eén helft is levensvatbaar en zal uitgroeien tot de baby die wordt geboren. De andere helft bestaat onder andere uit de dooierzak en de moederkoek die na de geboorte overbodig zijn en verdwijnen. Maar deze helft van de mens blijft op zielsniveau bestaan in een onzichtbare bovenwereld waarmee de geboren mens (de andere helft) blijft verstrengeld. De onzichtbare ziel is ons aura die ons op een onbewuste manier leidt door het leven. Door de verstrengeling worden de cellen gedwongen om te handelen in het belang van het collectief. Ze verliezen hun autonomie en kunnen zich specialiseren.
In Schorpioen worden dus niet alleen de ruimtelijke fysieke structuren van het embryo gevormd, maar ook de basis gelegd voor de ontwikkeling van een complex en functionerend organisme. De prijs hiervoor is veroudering en uiteindelijk de dood.
Boogschutter is na Ram en Leeuw het derde Vuurteken en markeert een cruciaal ontwikkelingspunt dat begint rond de zesde week van de zwangerschap. Dit is de fase waarin het embryo, een maand na de bevruchting, overgaat naar een hoger bewustzijnsniveau: het zelfbewustzijn.
De Boogschutterfase begint als in week zes het hartje begint te kloppen. Daarna vormen zich alle essentiële organen zoals de ogen, longen, lever, maag, darmen, nieren en blaas. Met Boogschutter groeit de mens snel; in enkele maanden transformeert het embryo van een klein wezentje ter grootte van een erwt tot een volwaardige baby klaar voor de geboorte.
In Boogschutter ontstaan er meerdere stromingen, meerdere zienswijzen, en in het circulaire leven ontstaan in de Boogschutterfase de geslachten. Het proces van geslachtsbepaling begint na zes weken zwangerschap, wanneer het mannelijke Y-chromosoom de ontwikkeling richting mannelijkheid stuurt, terwijl bij afwezigheid van dit chromosoom een embryo zich tot een vrouw ontwikkelt. De ontwikkeling van de geslachtsorganen en de hormonale invloeden bepalen uiteindelijk het geslacht van het kind.
De evolutie van de geslachten en de voortplanting toont een complex beeld van hoe soorten zich hebben aangepast. Terwijl veel dieren zich ongeslachtelijk kunnen voortplanten, hebben vogels en zoogdieren gekozen voor geslachtelijke voortplanting, vermoedelijk vanwege genetische variabiliteit en reparatie van dna-fouten. Seksuele voortplanting, hoewel energetisch duur en risicovol, biedt voordelen in het vermijden van genetische ziektes en aanpassing aan veranderende omgevingen.
Seksuele voortplanting, ondanks zijn nadelen, speelt een essentiële rol in de sociale binding van soorten en de genetische gezondheid van populaties. Bij zoogdieren en vogels helpt seks niet alleen bij voortplanting, maar ook bij het vormen van sociale structuren en het opbouwen van groepscohesie, wat essentieel is voor het overleven en de evolutie van complexe organismen.
Nadat Boogschutter alles heeft voorbereid op de geboorte, breekt met de geboorte in Steenbok een nieuwe realiteit aan. De band met de moeder wordt verbroken, en je betreedt een minder gastvrije wereld, waarin je jezelf moet redden. Steenbok markeert een overgang van overvloed naar schaarste. Voor Boogschutter is het leven eindeloos, voor Steenbok is het een overlevingsstrijd.
In de fase van Steenbok stroomt de energie niet meer, maar kristalliseert ze uit tot materie. Het materialistisch wereldbeeld past het best bij deze fase; ook gedachten en gevoelens zijn terug te voeren op materie. Dit materialisme wordt vaak ten onrechte geassocieerd met hebzucht en hedonisme, terwijl het juist de wereld beschrijft zoals die is, zonder illusies.
Op kosmische schaal is de energie van Boogschutter zoals de oerknal, waaruit zich uiteindelijk sterren en planeten vormen. Na de geboorte zijn wij ook zo’n ster in de verder lege ruimte.
De materie in het universum is beperkt en versplinterd, en zo ervaren we ook onze eigen positie: eenzaam en opgesloten in ons lichaam, waardoor we ons bewustzijn is beperkt tot wat we zelf waarnemen. Dit leidt tot een gevoel van angst en eenzaamheid.
Mensen proberen deze leegte en angst op te vullen met geloof in hogere machten of alternatieve realiteiten, zoals een holografisch universum of een computersimulatie. Maar tot nu toe ontbreekt elk bewijs voor deze ideeën, waardoor het materialistische wereldbeeld het meest plausibele blijft. Materie gedraagt zich consistent en voorspelbaar, en zo ook onze realiteit in de Steenbokfase.
In de Steenbokfase hebben we de verantwoordelijkheid en de plicht om ons voort te planten.
Het leven in Steenbok is geordend volgens hiërarchische en materiële wetten, wat duidelijk wordt in piramidevormige structuren zoals de piramide van Maslow. Hierin worden eerst de basisbehoeften bevredigd, waarna hogere behoeften zoals zelfactualisatie aan bod komen.
Ons bewustzijn is gevangen in ons lichaam, wat ons unieke ervaringen geeft maar ons ook isoleert van de schepping. Dit geeft ons de mogelijkheid om ons bewust te worden van onze eigen unieke ervaringen, hoewel dit ook leidt tot een voortdurende strijd tussen het ego en het pijnlichaam, die onze gevoelens en gedachten domineren.
Steenbok confronteert ons met de harde realiteit van het leven: een strijd om macht en overleving in een vijandige wereld. Deze strijd om macht, zowel zichtbaar in de natuur als bij de menselijke samenleving, zorgt voor een hiërarchische structuur waarin de sterksten overleven en de zwakkeren afhankelijk zijn van geluk of anderen.
Alle materie is onderhevig aan verval en ook ons lichaam takelt af en gaat dood. Het besef van de eigen eindigheid leidt tot een psychologische toestand van ontevredenheid en angst, die alleen door zelfbewustzijn en het loslaten van ego en pijnlichaam overwonnen kan worden. Echter, deze bevrijding voelt als een sterven, iets wat veel mensen proberen te vermijden, ondanks dat de dood onvermijdelijk is.
De dood is de overgang van de Steenbok- naar de Watermanfase. Voor Steenbok betekent de dood het einde van een vorm, terwijl Waterman de dood ziet als een bevrijding van het lijden.
Als de dood intreedt geven alle hersencellen hun energie vrij en deze intense activiteit staat bekend als een hersentsunami. Dit gaat vaak gepaard met bijna-doodervaringen zoals een helder wit licht of buitenlichamelijke sensaties. Na de hersendood blijven lichaamscellen nog uren tot dagen leven, waarbij ze proberen zichzelf te redden door noodprogramma’s te activeren.
In de Watermanfase, een periode van hersendood in een nog levend lichaam, splitst het bewustzijn zich in een immanent deel (binnen het lichaam) en een transcendent deel (buiten het lichaam). Een dubbel bewustzijn is te zien bij mensen met het gespleten-breinsyndroom. Het bewustzijn dat na de dood verbonden blijft met het lichaam, zakt weg naar een vegetatieve toestand, wat je de onderwereld of hel zou kunnen noemen. Het andere deel verbindt zich met een fijnstoffelijk lichaam in de bovenwereld (aura/hemel), waar het bewustzijn verdergaat in een verlichte en utopische toestand waar het buitenzintuiglijke waarnemingen kan doen, wat in pseudovorm bekend is tijdens bijna-doodervaringen, helder dromen of transcendente meditatie.
Na transcendente bewustzijn verbindt zich met een kosmisch brein; een informatienetwerk dat plannen maakt voor toekomstige levens. Dit collectieve brein, met een superbewustzijn, draagt de wijsheid van Waterman over aan volgende generaties, steeds werkend aan de vervolmaking van de schepping.
Nadat na enkele dagen alle lichaamscellen zijn gestorven eindigt de Watermanfase en begint de Vissenfase, waarin het lichaam langzaam verteert. Dit proces begint met bacteriën die zich verspreiden en de organen afbreken. Vervolgens komen insecten zoals bromvliegen, die eitjes leggen in het lichaam. De larven ontwikkelen zich en helpen bij de ontbinding. Na ongeveer vier maanden blijft alleen het skelet over, dat afhankelijk van de omgeving in honderden jaren kan vergaan.
Parallel aan deze fysieke ontbinding is er een spirituele reis van het bewustzijn. Het immanente bewustzijn, de dromer, blijft verbonden met het ontbindende lichaam en ervaart een droomwereld. Het transcendente bewustzijn, de uitvinder, bevindt zich in de hemel, verbonden met een kosmisch brein. Vissen verenigt de onder- en bovenwereld van Schorpioen.
Terwijl het lichaam vergaat, komt er energie vrij die informatie bevat over het geleefde leven. De dromer kan deze informatie waarnemen en het geheel van het leven overzien. Uiteindelijk, na volledige ontbinding van het lichaam, lossen de dromer en de uitvinder op in het goddelijke bewustzijn. Deze hereniging betekent dat alle ervaringen, gevoelens en kennis terugkeren naar God, waardoor de individuele bewustzijnsvormen verdwijnen en oplossen in het goddelijke geheel.
Ram: goddelijke vonk
Stier: bouwstenen
Tweelingen: zaadcel en eicel
Kreeft: ziel en liefde
Leeuw: bevruchting
Maagd: groep cellen
Weegschaal: innesteling en reïncarnatie
Schorpioen: vormen en dood
Boogschutter: foetus en geslachten
Steenbok: leiden en lijden
Waterman: hemel en hel
Vissen: ontbinden en verbinden
Jeroen Visbeek, juli 2024
Dit beleid bevat informatie over uw privacy. Door te posten, verklaart u dat u dit beleid begrijpt:
Dit beleid kan op elk moment en zonder voorafgaande kennisgeving worden gewijzigd.
Deze algemene voorwaarden bevatten regels over het plaatsen van opmerkingen. Door een beoordeling te plaatsen, verklaart u akkoord te gaan met deze regels:
Als u zich niet aan deze regels houdt, kan dit ertoe leiden dat u wordt uitgesloten van het plaatsen van verdere beoorldeingen.
Deze algemene voorwaarden kunnen op elk moment en zonder kennisgeving worden gewijzigd.
Beoorldeingen