Een evenwichtige economische ontwikkeling bestaat niet. Sinds de Industriële Revolutie ontwikkelt de economie zich als een Echternachse processie: drie stappen vooruit, twee achteruit. De op- en neergang in economische activiteit wordt conjunctuur genoemd en hierover zijn er in de afgelopen eeuwen verschillende modellen gemaakt. Een bekende en waargenomen conjunctuur is de varkenscyclus. Wanneer een prijs hoog is, schroeven de producenten hun productie omhoog maar door een vertragend effect ontstaat er een overproductie waardoor de prijs juist weer zakt waardoor producenten hun productiecapaciteit weer inkrimpen waarna de cyclus opnieuw begint. Het principe is waargenomen in de varkenssector, bij koffiebonen, kantoren (vastgoedsector), opslagsystemen voor computers, elektriciteitscentrales en bij het aanbod van en vraag naar beroepsopleidingen.
De Oostenrijkse econoom Joseph Schumpeter (1883-1950) meende dat de fluctuaties in de economie niet chaotisch zijn maar te verklaren zijn door cyclische processen. Hij heeft de volgende vier conjunctuurbewegingen samengebracht: voorraadcyclus, investeringscyclus, bouwcyclus, prijzencyclus. Zijn schema is een beetje theoretisch omdat elke golf in tijdsduur varieert.
De economische historicus Keith Rankin heeft in 1998 de methode van Schumpeter toegepast op de economie van Nieuw-Zeeland. Rankin ging uit van een voorraadcyclus van 2,57 jaar, een investeringscyclus van 10,4 jaar en een Kondratieffcyclus met een aangenomen lengte van 50 jaar (Fig. 1). Door de patronen te combineren ontstaat er een theoretische groei over de periode 1948-2008 (Fig. 2) en als de theoretische lijn wordt vergeleken met de gerealiseerde groei (bruto binnenlands product) zijn er opvallende overeenkomsten (Fig. 3). Op basis van de theoretische lijn, voorspelde Rankin dat er in 2008 in Nieuw-Zeeland een recessie zou komen en deze voorspelling zou uitkomen.
De lange economische golven – welke in het schema van Schumpeter 54 jaar duren – zijn ontdekt door Nikolai Kondratieff (1892-1938). Kondratieff kreeg in 1925 van Jozef Stalin de opdracht om wetenschappelijk aan te tonen dat het verderfelijke westerse kapitalisme zichzelf zou vernietigen. Hiervoor onderzocht Kondratieff de economieën van Frankrijk, Groot-Brittannië en de VS omdat alleen deze landen betrouwbare statistische gegevens hadden die ver, tot 1770, teruggingen. Kondratieff kwam tot het inzicht dat er zich al anderhalve eeuw een terugkerende cyclus van lange conjunctuurgolven voordeden. Deze golven hebben een gemiddelde duur van tussen de 50 en 60 jaar.
De Nederlandse economen Jacob van Gelderen en Salomon de Wolff hadden al in 1913 de Kondratieffgolven beschreven maar omdat beiden echter enkel in het Nederlands publiceerden, kregen hun ideeën pas recentelijk wijdverbreide bekendheid.
De golven doen zich bij verschillende economische indicatoren voor, maar zijn ze het duidelijkst waar te nemen bij de prijs- en renteontwikkelingen. Tijdens een opwaartse golf stijgen de prijzen en rente en tijdens de neerwaartse golf dalen deze. Het stijgende deel van elke golf kenmerkt zich door langdurige economische groei, onderbroken door korte recessies en in het dalende deel van de golf is er een lange tijd van economische krimp, afgewisseld met korte perioden van economische opleving. Het spreekt voor zich dat deze golven zich ook doen gelden op politiek en sociaal gebied.
Kondratieff publiceerde zijn bevindingen in 1926 en hij voorspelde dat er heel snel een neerwaartse golf zou beginnen. Hij kreeg gelijk: na de beurskrach van 1929 zouden de jaren dertig geteisterd worden door een grote depressie. Maar hij voorzag ook dat het kapitalisme zich na elke inzinkingen zou herstellen. Dit laatste wilde Stalin niet horen en Kondratieff werd als staatsvijandelijk bestempeld en in 1938 gearresteerd en geëxecuteerd.
Schumpeter werkte Kondratieffs ideeën verder uit. Schumpeter verdeelde elke Kondratieffcyclus in vier perioden die te vergelijken zijn met de vier jaargetijden. De lente werd betiteld als opbouwfase, de zomer als consolidatiefase, de herfst als plateau- of stabilisatiefase en tot slot de winter als liquidatie of afbraakfase.
Het bestaan van de Kondratieffcyclus wordt inmiddels door veel economen onderkend maar de interpretatie ervan is verschillend omdat men naar verschillende economische indicatoren kan kijken en omdat er verschillend wordt gedacht over de lengte van de golven. Voor de golven die in dit artikel worden beschreven worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:
Momenteel zitten wij aan het eind van een vierde Kondratieffcyclus welke in 1949 begon en in ieder geval tot 2020 duurt en misschien nog wel langer.
De lente is uiterst geschikt om te beleggen in aandelen en onroerend goed maar is slecht voor beleggingen in edelmetalen en andere grondstoffen. In de zomer zijn investeringen in edelmetalen, onroerend goed en grondstoffen zeer winstgevend. De herfst vormt een haussemarkt voor onroerend goed, aandelen en obligaties en kenmerkt zich door prijsdalingen voor goederen en edelmetalen. In de winter daalt de waarde van aandelen en stijgt de waarde van edelmetaal en dalen de prijzen.
Nadat in de voorgaande winterperiode de schulden bij de overheid en bedrijven zijn gesaneerd komt er in de lente weer ruimte voor een voorzichtige economie groei welke gepaard gaat met een dalende werkloosheid. Om de opleving van de economie te ondersteunen garandeert de centrale bank goedkoop geld. De consumenten zijn nog huiverig om geld te lenen en schulden te maken en betalen met contant geld. Wel krijgen de mensen weer vertrouwen en zijn ze geneigd om huizen te kopen en duurzame producten aan te schaffen en ook de overheid investeert weer voorzichtig in de infrastructuur. De rente en inflatie blijven laag, aandelen en onroerend goed zijn zeer laag gewaardeerd. Gedurende de lente stijgen de lonen en prijzen: er is sprake van een lichte inflatie. Bedrijven hebben weinig concurrentie te duchten vanwege de liquidatie in de voorgaande periode en kunnen daarom hun prijzen verhogen. Ondernemers die blijven hangen in hun strategie om de voorgaande winterfase te overleven, investeren te weinig in hun productiecapaciteit en verliezen marktaandeel ten opzichte van de vaak jongere ondernemers die wel de potentie van de lente inzien.
Tijdens de lente nemen langzaam de schulden weer toe en aan het eind van de lenteperiode staan ze weer op een relatief hoog niveau, wat de groei afremt. Een dure oorlog luidt definitief het eind van de lente in. De laatste lenteperiode (1949-1966) eindigde toen de oorlog in Vietnam begon te escaleren.
In de lente verandert de samenleving radicaal maar dit proces geschiedt nog wat onder de oppervlakte. Bij het begin van de zomer komt er een moment dat de nieuwe tijd echt doorbreekt.
Bij het aanbreken van de zomer komt er een moment dat men na het harde werken van de toegenomen welvaart wil gaan genieten. De eisen voor meer vakantie, meer pensioen, meer rechten en een hoger loon worden ingewilligd. Werk is niet meer heilig en wat werk precies moet zijn, wordt heroverwogen. De zomer is een mooie tijd, maar de eendracht waarmee men in de lente aan het werk was, verdwijnt.
In de zomer groeit de economie verder maar lonen en prijzen nemen nog sneller toe. Het gevolg is een periode van ‘stagflatie’, dat is een combinatie van een economische stagnatie (weinig tot geen groei) met hoge inflatie. Om de inflatie te beteugelen beperken de centrale banken de geldhoeveelheid. De verwachting van een blijvende hoge inflatie motiveert de consumenten en ondernemers om zich dieper in de schulden te steken, want schulden ‘verdampen’ snel bij een hoge inflatie. Als tegenwicht voor de geldontwaarding sluiten veel consumenten in de zomer een hoge hypotheek af. Doordat in de zomer de inflatie hoog blijft en economische groei blijft haperen, wordt de stagflatie structureel van aard met recessies als gevolg.
De zomer eindigt met de ernstigste recessie in decennia. De laatste zomerperiode duurde van 1966 tot 1980 en deze periode werd gekenmerkt door een hoge inflatie en rond 1980 viel de wereldeconomie in de grootste economische recessie sinds de jaren dertig. De inflatie en rente stegen toen tot ongekende hoogte. Dit tast het vertrouwen in de economie ernstig aan en de productiviteit daalt en de werkloosheid stijgt. Soms stapt men aan het eind van de zomer ondoordacht een oorlog in. De veldtocht van Napoleon in Rusland in 1812 was zo’n misser en de Eerste Wereldoorlog was ook een oorlog die men met vol optimisme begon.
Dit is de expansiefase die wordt gekenmerkt door groei met een afnemende inflatie. De economische groei in de herfst is niet zo dynamisch als tijdens de lentefase en omdat de economie niet zo hard groeit, zien de centrale banken en overheden zich genoodzaakt om de economie te stimuleren. En aangezien de inflatie afneemt, is het voor de centrale banken verantwoord om de geldkraan open zetten (ze creëren ongedekt geld). De centrale overheden lenen goedkoop geld en kiezen als stimuleringsmaatregel het verlagen van de belastingen. De economie krijgt hierdoor een enorme impuls maar er wordt door de gigantische groei van de geldhoeveelheid, ook veel lucht in de economie geblazen. De sterk toenemende geldhoeveelheid lokt speculatie uit en veroorzaakt enorme prijsstijgingen in aandelen, obligaties en onroerend goed. Grote prijsstijgingen van consumptiegoederen blijven echter uit ondanks het draaien van de geldpersen. Sterker nog, de prijsstijgingen vlakken af.
Iedereen heeft nog steeds de sterke geldontwaarding van de zomerperiode in gedachten en handelt hier ook naar. Ondernemers blijven de productiecapaciteit uitbreiden. Overheden bouwen nog meer tekorten op door de belastingen verder te verlagen. Hiervoor profiteren vooral de rijken en de rijkdom concentreert zich
meer en meer bij de elite. De onderkant van de samenleving verarmt en steekt zich meer en meer in de schulden. Daardoor worden banken gedwongen steeds meer leningen te verstrekken aan minder kredietwaardige klanten, wat hun financiële positie verzwakt.Door de grote verwarring – het bijdrukken van geld leidt niet tot inflatie – ontstaat er een beeld dat een nieuw tijdperk is aangebroken. Omdat de economische voorspoed en toenemende welvaart gepaard gaat met een lage inflatie - iets dat in de lente in zomer niet mogelijk was - begint men te geloven dat recessies tot het verleden zullen behoren en dat er een nieuw tijdperk met eeuwige groei is aangebroken. De laatste twee herfstperioden duurden van 1920 tot 1929 en van 1980 tot 2000 en tijdens de jaren twintig van de vorige eeuw sprak men van ‘A New Era’ en in de jaren negentig van ‘A New Economy’.
Dankzij het (onterechte) vertrouwen in de economie steken consumenten, bedrijven en de overheden zich diep in de schulden. Al het geleende nieuwe geld is uit het niets gecreëerd en het heeft geen economische dekking waardoor er onvermijdelijk zeepbellen ontstaan op de aandelenbeurzen en in de huizenmarkten. Omdat een zeepbel zich kenmerkt op een verwachte prijsontwikkeling (speculatie) - in plaats van de reële waarde - worden de mensen erg nerveus. Het kleinste gerucht of relatief onbelangrijk economisch nieuws kan de zeepbel doen spatten. Maar voordat de zeepbel in de herfst spat, is iedereen verblind door angst en hebzucht. Zowel economen als de grote massa waren verrast toen in 1929 en 2000 er een correctie volgde op de aandelenkoersen. Onvermijdelijk volgt na de hete herfst een koude winter. Sinds de dotcombubble van 2000 zitten wij in de winter.
In de winter wordt een eind gemaakt aan de excessen uit de voorgaande periode. Het is een natuurlijke reactie op de onverantwoorde speculatie. Er vindt noodgedwongen executie plaats van vele schulden. De aandelenkoersen zakken 90 procent. Tal van bedrijven, instellingen en personen zullen hun schuldverplichtingen niet kunnen nakomen. Zij worden failliet verklaard door hun schuldeisers die zo een deel van de vorderingen kunnen verhalen. Dit leidt tot een groot en langdurig ineenkrimpen van de economie: een depressie.
De winter is de schoningstijd. In deze periode worden alle rotte plekken uit de economie gesneden. Grote fraudezaken komen aan het licht. Het doel is de onbalans in het systeem te corrigeren door een einde te maken aan de schuldenberg.
Wij zitten in de winterperiode van de vierde Kondratieffcyclus en om te kijken wat ons nog te wachten staat kunnen we kijken naar de vorige welke duurde van 1929 tot 1949. Na de Beurskrach van 1929 steeg overal de werkeloosheid tot recordhoogte. Dit was destructief voor de sociale stabiliteit en de extremisten – communisten en fascisten - kregen een kans. De opkomst van Hitler en de Tweede Wereldoorlog moeten in dit perspectief worden gezien.
In de winter kunnen de machtsverhoudingen radicaal wijzigen omdat een supermacht van zijn troon kan vallen. In de huidige winter die in 2000 begon, verliezen de Verenigde Staten hun positie en in de vorige winter verloor het Britse Rijk zijn macht. Typisch voor een winterperiode is dat de opkomende rijken de tanende supermacht in een oorlog proberen uit te dagen. Een winter duurt extra lang wanneer er een supermacht omvalt maar er geen nieuwe de plaats kan innemen. Dit lijkt van toepassing op de huidige winter waarin China en Rusland niet een gooi kunnen doen naar de supermachtstatus en er een slepende oorlog woedt tegen het islamitisch terrorisme. Deze winter zal niet voor 2020 eindigen.
Historicus Eric Mecking en econoom Elmer Hogervorst beschrijven in hun boek ‘Deflatie in aantocht’ drie deelfases van de winter. De eerste fase begint wanneer aandelenbeurzen hun hoogste punt hebben bereikt en de zeepbel uiteenspat. Aandelenkoersen dalen, de economische groei neemt zienderogen af en de werkloosheid neemt sterk toe. Centrale banken reageren door de rente drastisch te verlagen en overheden nemen stimuleringsmaatregelen. Deze leiden naar de tweede deelfase, waarin aandelenbeurzen, evenals de economie tijdelijk herstellen. De werkloosheid blijft echter hoog of neemt zelfs toe. De herstelmaatregelen missen hun doel omdat de schulden als een dood gewicht de economie naar beneden trekken. Op een gegeven moment breekt de derde deelfase aan: de echte liquidatiefase. De economie krimpt opnieuw en de werkloosheid neemt verder toe. De krediethoeveelheid neemt af, de koopkracht daalt en consumenten hebben minder geld te besteden. Om de export te bevorderen gaan landen hun valuta’s devalueren en hun thuismarkten beschermen tegen de teruglopende vraag naar goederen door handelstarieven in te stellen. Dit alles schaadt het vertrouwen in de economie. De huizenprijzen dalen en de aandelenkoersen bereiken nieuwe dieptepunten. Er ontstaat een neerwaartse spiraal van dalende prijzen zodat deflatie ontstaat. Dit leidt tot veel bedrijfsfaillissementen, massale werkeloosheid en een diep wantrouwen in het banksysteem. Het financiële systeem stort in en men vlucht uit papierwaarden - aandelen, obligaties van instellingen met grote schulden en papiergeld - naar vaste waarden als edelmetalen. De maatschappelijke orde loopt gevaar totaal ontredderd te raken. In de huidige winter zal het op de dollar gebaseerde monetaire systeem instorten.
Een technische analyse van de Kondratieffgolven.
Het verband tussen de 10-jaars rente van de Amerikaanse staatsobligaties en de Kondratieffgolven is weergegeven in het bovenstaande figuur. In de lente en zomer stijgt de rente en in de herfst en winter daalt de rente. Omdat de Kondratieffgolven een wereldwijd fenomeen is, kunnen individuele landen soms wat afwijken en dat zien we voor Amerika bij het begin en het einde van de tweede golf.
Schumpter verbond het ritme van de Kondratieffgolven met zijn idee dat een economie zich vernieuwt door een proces van voortdurende innovatie. Dit proces noemde hij creatieve destructie: een nooit eindigend proces van opkomst en ondergang van bedrijven. Technische innovaties zijn volgens Schumpeter de enige werkelijke bron van economische groei.
Schumpeter meende dat de lente van een nieuwe Kondratieffgolf kon beginnen bij de introductie van baanbrekende innovaties met de bijbehorende infrastructuur. De eerste Kondratieffgolf was volgens Schumpeter een gevolg van uitvindingen in de textielindustrie, de toepassing van waterkracht en de aanleg van havens, kanalen en wegen. De tweede Kondratieffgolf verbond hij met de opkomst van de spoorwegen, metaalindustrie, stoomschepen, gasverlichting en telegraaf en de derde Kondratieffgolf werd aangeslingerd door de elektrotechniek, aardolie-industrie, auto-industrie en chemie. De innovatie hoeft niet een recente uitvinding te zijn maar het is meer dat de maatschappij er op dat moment klaar voor moet zijn. De auto bestond bijvoorbeeld al enige tijd toen zij bij de derde Kondratieffgolf voor een veel breder publiek beschikbaar werd wat leidde tot ingrijpende veranderingen.
De innovatietheorie is door veel economen overgenomen maar het biedt geen volledige verklaring. Dat in de herfst- en winterperiode van 1814 tot 1844 geen sprake is geweest van innovaties, klinkt weinig overtuigend, want juist in deze periode vond in Groot-Brittannië de Industriële Revolutie plaats. Hetzelfde verschijnsel geldt voor de herfstperiode van 1920-1929. Deze tijd kenmerkt zich juist door de opkomst van film en radio en een sterke toename in het gebruik van auto’s en vliegtuigen. De opkomst van de computer, het internet en de mobiele telefonie vond plaats in de herfstperiode 1980-2000. Misschien zou aan de theorie toegevoegd moeten worden dat baanbrekende innovaties de herfst in vuur en vlam kan zetten.
Jeroen Visbeek, januari 2019