enveloppe icoon facebook zoeken

Napoleons krijgsmacht

Tactieken en strategieën

De strategieën die Napoleon bedacht waren voor elke campagne anders maar berustte meestal op het principe van snelheid van zijn legers en de verrassing. Hij verraste zijn tegenstanders voortdurend. Napoleon verscheen altijd wanneer zijn vijand hem nog niet verwachtte. Tijdens de veldslagen probeerde Napoleon altijd een beslissing te forceren. Hij deed dit meestal met een superieure manoeuvre. Napoleon was een echte strateeg. Hij had een uitstekende geheugen, een goed concentratievermogen en een verbazingwekkende inzet. Napoleon werkte altijd erg hard, hij sliep maar vier uur per dag en was voortdurend druk. Hij was een meester in grote legers zo efficiënt mogelijk van de ene plaats naar de andere plaats te leiden. Hij berekende welke wegen het kortste waren en met welke snelheden hij zich moest verplaatsten. Hierdoor kwam Napoleon met meer manschappen op de plaats van bestemming aan dan zijn vijanden, want hoe langer men onderweg was hoe meer soldaten er stierven. Napoleon zijn truc was dat hij zijn leger verdeelde over verschillende wegen naar de plaats van bestemming. Hierdoor wist zijn vijand niet waar zijn leger naar toe ging. Meestal liet hij de soldaten waaiervormig opmarcheren. Pas wanneer er slag moest worden geleverd, trok hij zijn soldaten samen. Napoleon kon zo beweeglijk zijn omdat hij de tros van het leger had afgeschaft. De tros bestond uit verzorgingseenheden, die de voortgang van de vechtende eenheden enorm kon vertragen. In de legers van Napoleon moesten de soldaten zichzelf verzorgen. Omdat Napoleon zowel een heerser als een generaal was moest hij vaak afwegingen maken tijdens zijn beslissingen, hij moest bijvoorbeeld rekening houden met politieke en economische gevolgen. Maar Napoleon deed natuurlijk niet alles alleen, hij had tal van vakmensen onder zich die hem hielpen bij het besturen van zijn Grande Amrée, dat is één van de geheimen van het succes van het leger van Napoleon.

Tactieken zijn methodes om een vijand te benaderen en te verslaan. Bij strategieën gaat het om het plannen en het opzetten van campagnes, het laten bewegen en het neerzetten van eenheden en het misleiden van de vijand. Veel strategen maakten lijstjes met belangrijke punten voor een succesvolle strategie. Napoleon had er maar liefst 115. Ik zal er hieronder een aantal opsommen. Dit zijn de meest fundamentele punten, die de meeste strategen wel op hun lijst hadden staan:

  • Selecteer de vitale doelen.
  • Pak het initiatief af van je vijand.
  • Concentreer je eenheden op het beslissende punt.
  • Gebruik je eenheden zo efficiënt mogelijk.
  • Organiseer alles goed.
  • Geef de juiste bevelen aan je eenheden.
  • Voorkom verschillende bevelen.
  • Houd je plannen voor je vijand zo lang mogelijk geheim.
  • Zorg voor onverwachte elementen zoals snelheid, misleiding en creativiteit.
  • Houd de strategieën zo eenvoudig als mogelijk.
  • Kies voor flexibele strategieën die aangepast kunnen worden aan veranderende situaties.

Organisatie

Oorlogsproductie

Toen Napoleon rond 1796 generaal werd waren de middelen van het leger beperkt. Het aantal geweren was klein en de productie was kleinschalig. De wapens waren zwaar wat beweging op het slagveld bemoeilijkte, vooral wanneer het gebied lastig begaanbaar was. Vanwege de behoefte aan meer bewegingsvrijheid werden de wapens kleiner en lichter gemaakt en makkelijker te hanteren. Snel kunnen laden en vuren was in die tijd van uiterst belang. De productie van wapens werd onder Napoleon flink opgevoerd. Door de technische verbeteringen en nieuwe uitvindingen ontstond er een oorlogsindustrie.

Manschappen

Van 1791 tot 1799 werden 1,5 miljoen mannen dienstplichtig verklaard en onder Napoleon moesten nog eens 2,5 miljoen mannen het leger in. Voor Napoleon ten strijde trok stelde hij een leger samen, en voor elke campagne was de samenstelling anders. In 1804 bijvoorbeeld had Napoleon een leger van 350.000 soldaten. De soldaten werden onderverdeeld in kleine flexibele korpsen die zelfstandig konden opereren. Deze korpsen waren individuele legers variërend in grote van 9.000 tot 25.000 man. Elk korps bestond uit:

  • De infanterie
  • De artillerie
  • De cavalerie

Daarnaast was er nog de:

  • De Oude Garde, Napoleons elitetroepen

Napoleon voerde veel oorlogen en had veel geld nodig om wapens te maken en voor de salarissen van de soldaten. Het verschil in salarissen was erg groot. Dit is goed te zien in de onderstaande tabel.

Functies met salaris Francs per maand Wekelijkse toelagen
Maarschalk 3333
Commandant 3000
Hoofd Intendant 3000
Hoofd Betaalmeester 1833
Generaal van een Divisie 1250 312,5
Generaal van een Brigade 833,33 208
Betaalmeester 833,33
Kolonel 562,5 168
Majoor 408 104
Kapitein 233 3 (dagelijks)
Luitenant 141,6 2,5 (dagelijks)
Onder Luitenant 125
Functies zonder salaris
Chirurg 1,69 (dagelijks)
Sergeant 1,23 (dagelijks)
Korporaal 0,96 (dagelijks)
Soldaat 0,62 (dagelijks)

Infanterie

De infanterie was opgedeeld in bataljons (840 man) of demibrigades. Dit waren kleine eenheden die zowel apart als samen strijd konden leveren wanneer dit nodig was. De bataljons zijn onderverdeeld in compagnies. Ieder bataljon selecteerde compagnies voor verschillende taken op het slagveld.

De infanterie is onder te verdelen in twee groepen: de lijninfanterie en de lichte infanterie. Bij de lijninfanterie opereerden de soldaten in rijen. De eerste rij met soldaten zat gehurkt op de grond, de soldaten van de tweede rij stonden achter die van de eerste rij en ten slotte stonden de soldaten van de derde rij in de open ruimten tussen de soldaten van de tweede rij. Tussen iedere rij was er een ruimte van ongeveer een halve meter.

Napoleon kon de lijninfanterie drie soorten formaties laten aannemen, afhankelijk van het doel.

  1. De soldaten konden naast elkaar gaan staan en een lijn vormen. Het doel hiervan was om effectief op de vijand te kunnen vuren.
  2. De kolom was een formatie voor de aanval. Met deze formatie was goed te bewegen en men kon snel oprukken. Door deze vorm had de vijand een kleiner raakvlak om op te schieten voor een kortere tijd. Een nadeel van deze formatie was dat alleen de soldaten voorin konden vuren. De soldaten achterin konden niet vuren vanwege de kans dat zij één van hun eigen soldaten zouden raken. Een ander nadeel van deze formatie en wat even goed een nadeel was van de lijnformatie was dat deze formatie kwetsbaar was voor de vijandelijke cavalerie.
  3. De soldaten van de lijninfanterie konden een vierkant (carré) vormen. Zo'n vierkant kon zich juist goed beschermen tegen de vijandelijke cavalerie. Het nadeel was dat deze formatie zich niet kon verplaatsen.

De lijninfanterie was het hart van de soldaten ter voet. Doordat zij altijd in de meest effectieve formaties liepen waren zij een lastige linie om doorheen te breken. De formaties werden pas gevormd wanneer ze op het slagveld arriveerden. Als de formatie al was gemaakt en men ging als formatie bewegen verliep dit te stroef. Wanneer men de positie had bereikt was het snel formeren van groot belang. De voetartillerie werd vaak opgesteld op plaatsen waar het enige bescherming had bijvoorbeeld in bossen en greppels. Het formeren werd geleid door een officier of korporaal. Zij moesten ook orders geven over het vuren. Dit kon op drie verschillende manieren gebeuren. Er kon worden gevuurd per rij, met zijn allen tegelijk of continu. Wanneer er continu werd gevuurd, vuurden de eerste twee rijen terwijl de derde aan het laden was en andersom. De rijen die de soldaten vormden waren ongeveer 160 meter lang. Bij de lichte infanterie werden dezelfde formaties gebruikt, maar de lichte infanterie werd ook vaak gebruikt als beweegbaar schild. Er waren weinig verschillen tussen de lijninfanterie en de lichte infanterie, beide waren ze uitgerust met dezelfde wapens en op dezelfde manier getraind.

De stoottroepen - de sappeurs - waren dappere mannen die een eerste doorgang forceerden door de vijandelijke linies. Als wapen droegen de Sappeurs een bijl bij zich die tegelijkertijd ook functioneerde als een hamer. Daarnaast waren er nog grenadiers; soldaten die granaten met zich meedroegen en afwierpen. Grenadiers waren de sterkste mannen want de granaten waren erg zwaar. En als je bekijkt dat ze deze granaten ook nog moesten gooien kun je je wel bedenken waarom deze mannen de meeste kracht bezaten.

standaard geweer

Het standaardwapen van de Franse infanterie was de gladloop vuursteenmusket Charleville.

Het standaardwapen van het leger van Napoleon was een silexgeweer, de Charleville. Dit wapen bestaat uit drie delen de kolf, de loop en het slot (het vuurmechanisme). Met dit geweer kon men vuren wanneer men kruit in het slot deed en dit ontstak. Er was maar een kleine hoeveelheid kruit nodig om flinke schade aan te richten bij de vijand. Wanneer er te veel kruit werd gebruikt ontstond er een flashing waarbij kruitspatten en ontbrandend kruit in de rondte vlogen. Dit was niet aangenaam voor jezelf en ook niet voor degene die naast je stond. Een ander probleem was nat kruit - dit ontbrandt niet of nauwelijks - wat precair kon zijn wanneer je tegenover de vijand stond. Het silexgeweer was niet erg precies; over afstanden van meer dan honderd meter was het geweer hopeloos onnauwkeurig. Daarom stonden de manschappen met deze geweren vaak vooraan tijdens de strijd. Op de geweren zaten bajonetten. Dit waren messen bevestigd aan het uiteinden van de geweren. Deze bajonetten waren uiterst functioneel, zeker wanneer de manschappen een gebrek aan munitie hadden. Naast een Charleville droegen de soldaten ook nog een pistool bij zich, een Flintlock. Een geoefende soldaat kon met dit pistool drie schoten per minuut afvuren.

Artillerie

Het sterkste wapen van het Franse leger was de artillerie. De burgers met technische opleidingen gaven hierover de leiding. De artillerie opende meestal de veldslag. Deze kon grote schade aanrichtten - mits goed opgesteld en dichtbij de vijandelijke linies - waarna de infanterie het karwei kon afmaken. De artillerie had naast een fysieke uitwerking ook een sterk psychologisch effect.

De compagnies van de artillerie bestonden uit 100 tot 120 man. De artillerie was verdeeld in de voetartillerie en de paardartillerie. De soldaten van de voetartillerie trokken te voet ten strijde, hun officieren marcheerden met hen mee. Alleen de officieren die 50 jaar en ouder waren mochten plaats nemen op een paard. Elke compagnie van 100 à 120 soldaten had ongeveer zes kanonnen.

De paardartillerie was verantwoordelijk voor de lichte en mobiele vuurkracht ter ondersteuning van de cavalerie. De paardartillerie kon eerder dan de voetartillerie inspringen op de veranderende situaties op het slagveld. De paardartillerie moest zo opgesteld worden dat ze makkelijk ik elke richting konden bewegen. Hun taak was meestal om een gat in de linies van de vijand te forceren, zodat de infanterie en de cavalerie hier makkelijk door konden breken.
Wanneer de vijand zijn linies vooruit schoof was het de bedoeling dat de artillerie vuurde vanaf de flanken om het meest effectieve resultaat te bereiken.

beschadigd harnas Een getroffen harnas van een soldaat. Dit geeft een goed beeld van hoeveel schade de Fransen met hun wapens konden aanrichten.

De belangrijkste taak van de artillerie was het openbreken van de vijandelijke linies voor de hoofdaanval. Het verspreid vuren over de vijandelijke linie had weinig effect. De artillerie moest zoveel mogelijk geconcerteerd worden op één plaats zodat er genoeg vuurkracht aanwezig was om er zeker van te zijn dat er op die plaats een gat zou ontstaan in de linie van de tegenstander. Als de aanval van de artillerie een gat of een verzwakking in de vijandelijke linie had gemaakt moest de artillerie overgaan tot het assisteren van de infanterie en de cavalerie. Een goed uitgevoerde aanval van de artillerie was nauwelijks te weerstaan, ook al paste de vijand het vierkant als formatie toe. Voorwaarde was wel dat de artillerie dichtbij de vijandelijke linies stond. Dit was niet makkelijk. Vaak kwamen er aanvallen van de vijandelijke cavalerie die roet in het eten gooiden. Als er geen infanterie in de buurt was om hen te beschermen waren de soldaten van de artillerie hulpeloos tegenover de kracht van de vijandelijke cavalerie. De soldaten waren vaak genoodzaakt om te vluchten en hierdoor lieten zij hun kanonnen onbemand achter dichtbij vijandelijk gebied.

Foto Zweedse artillerie van Wendes Artilleriregemente, Artilleriemuseum in Kristianstad, Zweden Een volledige weergave van Zweedse paardenartillerie met een artilleriestuk dat tot het midden van de 19de eeuw werd gebruikt, en uniformen van rond 1850 (Artillerie-museum in Kristianstad, Zweden). Dit soort artillerie nam deel aan de Napoleontische oorlogen 1813-14.

Ook werd de artillerie defensief gebruikt. De opstelling was dan van uiterst belang. Wanneer je logisch nadenkt zou je zeggen dat de beste plaats om een kanon te plaatsen op een hooggelegen gebied is maar het tegenovergestelde is waar. In de tijd van Napoleon was het gebruikelijk om de kanonskogels op borsthoogte te schieten waarna ze al doorstuiterend mooi nog een paar andere soldaten van hun benen of andere ledenmaten kon beroven. Als men de kanonskogels afvuurde vanaf een heuvel kwamen de kanonskogel in een andere hoek terecht op de grond waardoor de kogel minder ver doorschoot en hierdoor dus minder vijandelijke soldaten verwondde. De soldaten van Napoleon waren altijd op zoek naar harde vlakke open stukken grond met weinig oneffenheden of obstakels, zodat de bal op de best effectieve manier de vijandelijke linies kon doorspitten. Het plaatsen van de eenheden op een hooggelegen gebied had toch ook nog wel een voordeel, het zorgde er namelijk voor dat de vijand minder snel kon aanvallen, dit vanwege de vertraging die zij opliepen door de hellende grond. De sterkste wapens werden vooraan gezet, in plaats van dat ze achter werden gehouden als reserve. Zo bleven de wat minder sterke wapens ongedeerd doordat de vijand al was tegengehouden door de sterkste wapens. Wanneer de minder sterke wapens vooraan hadden gestaan waren zij sowieso vernietigd door de vijand vanwege hun gebrek aan tegenstand. Ook moest de artillerie gelijk verdeeld worden over de hele linie zodat een vijandelijk aanval op elke plek tegenstand geboden kon worden, maar hier werd natuurlijk wel eens in gevarieerd gezien de verschillende strategieën van de tegenstanders.

Het werk van de artilleriesoldaten was vaak niet al te best, soms werd er zelfs niet gericht met de kanonnen en zomaar gewoon gevuurd. Sommige infanteriecommandanten wisten hiervan en hielden er rekening mee door bepaalde tactieken toe te passen en zo het vuren van de vijandelijk artillerie te ontwijken, er werd bijvoorbeeld diagonaal gemarcheerd.

De artillerie had verschillende wapens:

  • kanonnen
  • houwitser
  • mortieren

Kanonnen werden erg veel gebruikt zowel voor de verdediging als de aanval. Een kanon bestaat uit een schietbuis, een onderstel en richtmiddelen. Het projectiel wordt afgeschoten door eerst kruit in de schietbuis te doen en daarna het projectiel. Het kanon moest altijd van voren geladen en worden, achterladers waren er in die tijd nog niet. Wanneer het kruit wordt ontstoken zullen er gassen ontstaan die zorgen voor grote druk achter het projectiel waarna deze druk ervoor zal zorgen dat het projectiel wordt afgevuurd. Om het projectiel in een vlakke baan af te kunnen vuren, was een hoge aanvangssnelheid noodzakelijk. Dit werd bereikt door een grote lengte van de schietbuis ten opzichte van de diameter ervan. Deze verhouding was minstens 15:1. De grootste kanonnen waren te vinden op slagschepen. De kogels van deze kanonnen hadden een diameter (kaliber) van wel een halve meter. Er waren verschillende projectielen die door de kanonnen konden worden afgeschoten:

  • zware metalen ballen (de standaard kanonskogel)
  • holle projectielen met een explosieve lading (brisantgranaten)
  • schrapnel (vergelijkbaar met hagel)
  • pantserdoorborende "pijlen" gemaakt van wolfraam of verarmd uranium

De schietbuis van een kanon kon van binnen glad zijn of getrokken. Dit hing af van het doel waarvoor het kanon was gemaakt. In een getrokken binnenkant van een schietbuis zitten trekken en velden; dit zijn groeven die de kogel deden spinnen. De bedoeling was om de kanonskogel net voor de troepen van de vijand op de grond te laten komen zodat de kanonskogel op kon stuiteren tot manshoogte en zo de vijandelijke troepen kon vernietigen. Voor deze tactiek werden grote kanonskogels gebruikt. Een andere tactiek was om meerdere kleinere kanonskogels in één kanon te doen en dan allemaal in één keer van een kleine afstand recht op de vijandelijke troepen af te vuren (schrapnel).

In één minuut konden de kanonnen maximaal twee tot drie keer vuren. Er werd gevuurd over afstanden van 550 tot 1650 meter. Napoleon nam gemiddeld zes kanonnen per compagnie mee wanneer hij op oorlogspad ging. De kanonnen waren log en niet erg snel te verplaatsen. Wanneer de kanonnen het leger niet bijhielden werden ze achtergelaten. Ook bleven er kanonnen achter wanneer er doorgangen op het pad kwamen waar zij niet doorheen konden.

houwitser Foto van een zes-inch houwitser met een aangepast onderstel.

Een ander groot wapen wat Napoleon tot zijn beschikking had was een zes-inch houwitser. Deze zijn een stuk kleiner en lichter dan de kanonnen. Napoleon nam op oorlogspad per compagnie slechts twee houwitser mee. Wanneer er rotsachtige gebieden doorkruist moesten worden kregen de houwitsers een ander onderstel, dit voorkwam dat de wielen beschadigd zouden worden.

Mortieren waren ook veel gebruikte wapens. Het is gebruikelijk mortieren in een boog te schieten. Je kunt ze dus erg makkelijk over dingen heen schieten. Ze waren dus erg handig om aankomende versterking van de vijand voortijdig uit te schakelen.

Cavalerie

Een aanval van de cavalerie moet erg indrukwekkend geweest zijn. Het startsein werd aangegeven met trompetgeblaas. Ook gingen er muzikanten mee op oorlogspad die het marstempo aangaven. Zij gaven vaak ook bevelen aan de infanterie die voor hen opereerde. De cavalerie was verdeeld in groepen van 1.200 tot 1.800 man. Er waren twee soorten: de lichte cavalerie en de lijncavalerie. De lichte cavalerie was snel en erg bewegelijk. Ze werden ingezet voor verkenning, aanvallen over de flanken en snelle operaties.

De cavalerie was erg belangrijk op het slagveld, want zij waren veel sterker dan soldaten die zich ter voet verplaatsten. Een nadeel van de cavalerie was dat de paarden die de soldaten bereden erg duur waren. Hierdoor was de omvang van de infanterie dus vele malen groter dan die van de cavalerie. De kracht van de cavalerie hing sterk af van de orde. Wanneer dit niet meer het geval is neemt hun snelheid af en worden de aanvallen erg ineffectief. Om de orde van de cavalerie te behouden werden de soldaten van de infanterie ingezet om als een schild te dienen. De vijand valt hierdoor eerst de infanterie aan waardoor de cavalerie beter geordend blijf en zo zijn effectiviteit behoudt. De infanterie raakte natuurlijk hierdoor wel zijn orde kwijt maar dat heeft bij de infanterie minder gevolg op hun effectiviteit. Verder was het belangrijk dat rivieren, heuvels en slecht begaanbaar terrein werd ontweken, want ook hierdoor verloor de cavalerie zijn geordendheid en hiermee ook zijn effectiviteit tijdens een aanval op de vijand. Napoleon hield ook vaak delen van de cavalerie achter en bewaarde hen voor het uitvoeren van uiterst effectieve aanvallen op tactische doelwitten zoals de voedselvoorraden van de vijand.

De lijncavalerie was bewapend met Flintlocks en zwaarden. De zwaarden waren recht en erg zwaar en waren bedoeld om te steken. De lichte cavalerie droeg gebogen zwaarden die bedoeld waren om te hakken en om zich heen te slaan.

Oude Garde

De Oude Garde of Keizerlijke Garde was een klein eliteleger, direct onder de controle van Napoleon. Dit meest gevreesde leger was samengesteld uit de beste soldaten van Europa. Er zaten bijvoorbeeld soldaten uit Zwitserland, Duitsland en Italië tussen. De Oude Garde werd als laatste redmiddel beschouwd en deed maar zelden mee aan strijd. De garde bestond in 1805 uit 8.000 man en groeide in 1812 uit tot 80.000 man. Je mocht pas bij De Oude Garde wanneer je al tien of meer jaar soldaat was. Je moest in minimaal twee campagnes hebben gevochten en strijdlustig zijn. Ook moest je een minimale lengte hebben om bij de garde te mogen.

Uniformen

Ten tijde van Napoleontische oorlogen soldaten dreogen de militaren schitterende uniformen. Deze kleurrijke kleding worden nog steeds gebruikt voor het militaire ceremoniële tenue dat gedragen wordt bij bijvoorbeeld Prinsjesdag.

Uniformen Napoleon leger Op deze afbeeldingen zijn direct de verschillen te zien tussen verschillende soldaten. Van linksboven naar rechtsonder: Fuselier van linie, grenadier, voltigeur van linie, chasseur (lichte infanterie), carabinier, voltigeur (lichte infanterie). De verschillen zijn vooral waar te nemen in de kleur van de pluimen en pompons, sjakoplaten en chevrons op de sjako.

De Franse legeruniformen tijdens de napoleontische periode stammen uit 1670. Toen werd de kleding van buitenlandse regimenten in het Franse leger gereguleerd. Hiervoor bestonden de legers van Europa voornamelijk uit huurlingen. Hierdoor was er geen sprake van uniforme eenheid wat betreft militaire klederdracht.

Om de rangen te verduidelijken voerde het Franse leger in 1759 bij de officieren epauletten in waarmee het Franse leger in Europa voorop liep. Vanaf 1715 werd wit de hoofdkleur voor de legerrok van de Franse eenheden, buitenlanders in Franse dienst hadden een rode of blauwe legerrok.

Foto De Slag bij Waterloo nagespeeld in 2008. Op de foto het tweede Noord-Nederlandse Bataljon. De Slag bij Waterloo nagespeeld in 2008. Op de foto het tweede Noord-Nederlandse Bataljon.

Tijdens de Franse Revolutie werden de koninklijk helmtekens en titels snel in de ban gedaan. Ook de uniformen uit het Ancien Régime werden vervangen. De donkerblauwe rokken kwamen vanaf 1795 op toen er geen oude uniformen meer beschikbaar waren.

De flamboyante uniformen tijdens de napoleontische periode weerspiegelden een maatschappij die was geobsedeerd door uiterlijk vertoon. Erg praktisch ware de uniformen niet. Zo moesten de koperen knopen en hoedplaten gepoetst worden, en de witte kledingstukken waren erg besmettelijk. De bescherming tegen weer en wind was slecht en het gewicht van een hoofdstukken was zwaar en onhandig.

Toch hadden de uniformen wel een praktisch nut. Door de uitmonstering kon een boodschapper op het hectische slagveld de juiste persoon vinden. Aan het uniform kon gezien worden bij welk land, eenheid en soort de soldaat behoorde. Het zou dus vriend van vijand moeten onderscheiden. Dat was van belang door de mist van rook die ontstond na het vuren op de tegenstander.

Verzorging

Uit het grootste deel van alles wat ik tot nu toe verteld heb valt er te concluderen dat het geen pretje was om in het leger van Napoleon te moeten dienen. Napoleon trad vaak hard op tegenover zijn soldaten die vaak ook nog eens verschrikkelijke heimwee hadden. Verder hadden de soldaten een slechte uitrusting, zo waren de schoenen van de soldaten meestal na een paar dagen ter ziele.

Voedsel en drinkwater waren altijd een probleem tijdens de veldtochten. Door het gebrek aan voedsel ging de vechtlust en motivatie van de manschappen strek achteruit. Napoleon deed hun grote beloften om het moreel van de troepen op te vijzelen: zo zei hij bijvoorbeeld tegen zijn soldaten dat hij ze naar de rijkste plekken ter wereld zou leiden, waar ze eer, roem en rijkdom zouden krijgen. Maar de manschappen schoten weinig op met deze mooie praatjes dus het gevolg was dat door het tekort aan voedsel de soldaten dorpen gingen plunderen waardoor onnodige slachtoffers vielen.

Door de slechte voedsel- en drinkwatervoorzieningen stierf het merendeel van de soldaten al voor dat ze hadden deelgenomen aan een gevecht. Het drinkwater van de soldaten was vervuild, hierdoor kregen de soldaten ziektes. Het eten van onrijp fruit en groente zorgde ook voor veel zieke soldaten. De soldaten gaven ook de paarden onrijp voer en ook dit droeg weer bij aan een groter aantal slachtoffers. Bijvoorbeeld tijdens de veldtocht naar Rusland waren er in 14 dagen al 135.000 man overleden zonder dat er ook maar één schot was gelost. Het zat Napoleon niet erg mee in Rusland, overal waar het leger kwam verwachtte het enige vorm van tegenstand en voedsel- en drinkwatervoorzieningen, maar dit was niet het geval. Dit was een groot probleem want zo had het leger geen middelen om ziekten en honger tegen te gaan. Elke stad waar het leger van Napoleon aan kwam was verlaten, er was geen Rus te bekennen. Alle voedsel- en drinkwatervoorzieningen waren onbruikbaar gemaakt, alles stond in brand. Deze tactiek, die ook wel de tactiek van de verschroeide aarde wordt genoemd, een tactiek van terugtrekken en alles vernielen wat de vijand zou kunnen helpen, werd door de Russen toegepast.
Het conserveren van voedsel stond rond 1800 nog in de kinderschoenen. Echte verpakkingen die het voedsel vers hielden bestonden nog niet. Daarom schreef Napoleon in 1795 een prijsvraag uit voor een nieuwe conserveermethode. Hij beloofde de winnaar 12.000 frank. Nicolas Appert won deze prijs in 1805. Hij bedacht een methode waarbij levensmiddelen werden verhit in kokend water en vervolgens in glazen potten werd gedaan die luchtdicht werden afgesloten. Hierdoor werden de organismen gedood en door het luchtdicht afsluiten werd ook de afbraak van voedingsstoffen (door omzetting met zuurstof) tegengegaan. Na aandringen van Napoleon bracht Appert in 1810 een boek uit waarin hij zijn methode beschreef.

Medische verzorging
instrumenten chirurg Foto van de instrumenten waarmee de chirurgen werkten.

De hygiënische omstandigheden waren slecht en onder de soldaten heersten ernstige ziektes, bijvoorbeeld de pest.

Gewonde soldaten moesten vaak nog dagenlang liggen op het slagveld met verschrikkelijk pijn, dorst, bloedverlies en vliegen. Daarna werden ze opgehaald waarna ze behandeld werden door chirurgen die overuren maakte en vaak weinig konden uitrichten. De medische voorzieningen waren erg simpel en onhygiënisch. Wanneer een soldaat niet overleed aan zijn wonden was het geen uitzondering dat hij stierf aan een infectie. Antibiotica bestond toen nog niet.

Amputaties
tekening amputatieHier is te zien hoe het amputeren in zijn werk ging. Bij het amputeren werd er een lederen band van ongeveer acht centimeter iets boven het lichaamsdeel wat geamputeerd moest worden gebonden. Er werd met een mes tot aan het bot gesneden waarna een chirurg met een botzaag aan de slag ging. Er werd een grote zaag gebruikt voor de dijbenen en een kleinere voor de armen en de rest van de benen. Vaak was het zagen in minder dan een minuut geklaard. Daarna werd de wond gehecht en met linnen en wol verbonden. Maar de instrumenten die door de chirurg gebruikt werden waren erg vies, ze waren niet gedesinfecteerd en werden zonder schoon te maken voor de volgende soldaat gebruikt. De chirurgen wasten hun handen in een bak met water die na een aantal amputaties vol zat met bloed en net zo vies was als de instrumenten.

Amputatie was vaak de enige oplossing bij ernstige kwetsuren, infecties of koudvuur. Dit moest zo snel mogelijk gebeuren om infecties te voorkomen. Omdat er nog geen pijnstillers bestonden gebeurde de amputatie zonder verdoving. Om de pijn tegen verdragen hadden de soldaten alleen rum en een blokje hout om op te bijten. Er was weinig keuze. Vaak waren de botten in de delen die geamputeerd werden helemaal verbrijzeld, dus het lichaamsdeel zou sowieso nooit meer gezond worden. Soms was het lichaamsdeel rond wond gevoelloos, wat scheelde in de pijn. Narcose werd in 1846 uitgevonden.

De slaagkansen bij amputatie lagen in de 18de eeuw niet hoger dan 30 tot 35%. Een amputatie vergde behoorlijk wat vaardigheid en koelbloedigheid van een chirurg. Een handige chirurg kon een arm of been zagen en hechten in 2 tot 3 minuten. Het hart van de patiënt zou een langer durende operatie niet hebben doorstaan. Een soldaat in shock had een lage bloeddruk zodat er minder bloed bij vrij kwam.

De eerste ambulances
Napoleons oorlogschirurg Larrey verricht een amputatie in de linker bovenarm met het sterk gebogen amputatiemes. Napoleons oorlogschirurg Larrey verricht een amputatie in de linker bovenarm met het sterk gebogen amputatiemes.

Napoleons lijfarts, Dominique-Jean Larrey, kon het leed van de gewonde soldaten niet aanzien en het leek hem handiger om ze zo snel mogelijk naar het veldhospitaal te vervoeren en daar op te lappen, zodat ze weer het strijdtoneel konden betreden. Hij ontwierp – vermoedelijk in 1793 – een kar met daarop een kist met springveren – waarin een gewonde soldaat snel en enigszins comfortabel naar het veldhospitaal kon worden gebracht.

De ‘vliegende ambulances’ – voor één tot vier gewonden – namen alle soldaten mee ongeacht hun rang of stand. Wel werden soldaten met lichte verwondingen en een grotere overlevingskans eerder geholpen. Het gebeurde daarom nogal eens dat zwaargewonden onderweg van de ambulance werden gegooid. Zo’n halve eeuw later bedacht men dat je ook gewonde burgers per ambulance kunt vervoeren. Tijdens een wereldwijde choleraepidemie in 1832 gingen op diverse plekken ambulancewagens met paarden rijden, om cholerapatiënten te vervoeren.

Marine

Op zee bezat Frankrijk niet zo veel macht als op het land. Op zee waren het de Britten die de dienst uitmaakten. De sterke zeemacht beschermde de Britten tegen een invasie. Hieronder staat een grafiek weergegeven waarin goed de Britse suprematie op de zee is te zien (rond 1800).

Grafiek omvang vloot Europese landen

De grafiek toont de Britse suprematie op de zee (situatie rond 1800)

Op zee bezat Frankrijk niet zo veel macht als op het land. De Britten maakten hier de dienst uit. Hun sterke zeemacht beschermde hen tegen een Franse invasie.

De positie van Frankrijk was iets rooskleurig dan de grafiek ons toont. De schepen van de Fransen waren dan misschien wel in de minderheid ten opzichte van de Britten, de Franse schepen waren wel sneller en beweeglijker. De Franse bemanning was goed opgeleid. Er werd een systeem gehanteerd waarbij de bemanning een beoordeling kreeg die gebaseerd was op hun ervaring waarna ze een geschikte taak toegewezen kregen. De Spanjaarden hadden numeriek evenveel schepen als de Fransen maar ze hadden totaal geen ervaring. Wegens geldgebrek konden de Spanjaarden hun schepen niet goed onderhouden. De Fransen hoefden dus niet veel te vrezen van de Spanjaarden.

De luitenants waren een erg belangrijk voor het bestuur van een schip. Er waren gemiddeld zes luitenants aan boord met taken als het leiden van een vuurdivisie. Boven de luitenant stond een commandant en daarboven stond de kapitein, de hoogste rang op het schip. Er was een erg groot verschil in de manieren waarop de kapiteins orde hielden op hun schepen. Sommige kapiteins traden hard op en probeerden hun bemanning onder de duim te krijgen met geweld, andere gingen voor de zachte aanpak en probeerden met vriendelijkheid het respect van hun bemanning te winnen. Vaak werd geprobeerd de bemanning tevreden te houden met het toestoppen van extra geld. Wanneer het niet meer lukte om de bemanning tevreden te houden braken er muiterijen uit.

De schepen hadden twee of drie kanondekken met elk ongeveer honderd kanonnen. Wanneer je na gaat dat één kanon al heel wat rook produceert kun je je wel bedenken dat er een gigantische rookwalm om het schip kon hangen. Er werd alleen op vijandelijke schepen geschoten wanneer men aangevallen werd. Het was de bedoeling om schepen niet te vernietigen maar over te nemen en zo de eigen vloot uit te breiden. Wanneer een schip zich overgaf liet men de vlag zakken. Ook de andere communicatie ging met vlagsignalen.

Deel deze pagina
disclaimer en privacy Contact website bijgewerkt: 29 september 2022 © 2004-2022